vrijdag, april 07, 2006

De onzichtbare afglijding van Europa door Martin de VLIEGHERE op Nova Civitas

In zijn rede als laureaat van de prijs voor ‘Verdienste um die Menschenrechte’ in Wenen op 10 maart prees de bekende Duitse filosoof Jürgen Habermas onze premier Verhofstadt met zijn boek over de noodzaak van een Europese grondwet. Zonder een grondwet die duidelijke keuzes maakt op het vlak van sociale en institutionele waarden, krijgen we zonder het zelf te willen een ultraliberaal Europa, waarvoor in datzelfde Europa geen maatschappelijk draagvlak bestaat, zo zegt Habermas. Daarmee vertolkt hij de mening van velen, niet alleen van de vakbonden, maar vaak ook van de industriële lobbies die bang zijn voor de globale concurrentiestorm. Geen keuzes maken, is ongewild kiezen voor een puur economische ruimte voor het vrij verkeer van personen en producten en voor een toename van de concurrentie tussen de fiscale, sociale en milieuwetgevingen van de verschillende lidstaten, zo luidt de redenering. Gevreesd wordt dat dan alleen de kostenfactor nog gaat spelen en dat iedere lidstaat uiteindelijk zijn geliefde sociale en ecologische regelgeving zal moeten terugschroeven.

De termen ‘ultraliberalisme’ en ‘neoliberalisme’ worden de laatste decennia zo vaak verkeerd gebruikt, dat ze meestal een verkeerde analyse inluiden. De peronistische partij in Argentinië gebruikte in het vorige decennium de term ‘neoliberalisme’ om de vertwijfelde, maar nog steeds hautaine Argentijnen een laatste wondermiddel voor te toveren om het land eindelijk uit zijn aanslepende crisis te halen. ‘Neoliberalisme’ was namelijk iets wat ze nog nooit geprobeerd hadden en ditmaal zou het dus misschien lukken. De naam was evenwel een dekmantel om de activa van de staat te verkopen om met dat geld de lopende uitgaven te dekken. Omdat daardoor de kapitaalbasis van het land evenwel nog meer inkromp (de kopers hadden immers geen geld meer over voor andere investeringen) kon de economie niet geherstructureerd worden. Intussen voelden de begunstigden van de overheid niet de noodzaak om te besparen en werd het omgekeerde van liberalisering bewerkstelligd: nog meer overheid en nog minder stimulansen om productief te zijn. De koppeling van de peso aan de dollar was een laatste wanhoopsdaad van de schuldbewuste elite, een soort afschrikkingsstrategie: ofwel besparen we nu, ofwel wordt het de totale ondergang. Zoals bekend, werd het de totale ondergang.

Ook in Europa worden privatiseringen van overheidsbedrijven en –gebouwen door de meerderheid gepercipieerd als ‘liberalisering’ en als passend in een lange reeks van om zich heen grijpende liberaliseringstendensen. De Europese Unie legt niet alleen vrijhandelsregels op aan de lidstaten, maar ook door de monetair-disciplinaire regels ter invoering van de euro zag o.a. België zich verplicht om de overheidsuitgaven krampachtig – helaas niet structureel – onder controle te houden.

Toch is in feite de omgekeerde beweging op gang getrokken. Dat de socialistische partijen – onder meer in België – destijds zo ijverig meewerkten aan de monetair-economische convergentie om de invoering van de euro mogelijk te maken, was bij nader toezien geen uitverkoop aan het ‘ultraliberalisme’, maar een tijdelijk offer voor het hoger doel van de Europese politieke eenmaking. Van de ‘Bolkestein-richtlijn’ is alleen nog de naam overgehouden, maar niets meer van de liberalisering. Door de ‘amendementen’ is elke hoop op een internationale concurrentiële druk om plaatselijke overregulering van dienstverlening tegen te gaan, de bodem ingeslaan. Intussen is ook het stabiliteitspact dat over de waardevastheid van de euro moest waken en moest vermijden dat de eenheidsmunt belangenconflicten tussen de lidstaten veroorzaakt, dode letter gebleven. Duitsland, Frankrijk en Italië overtreden al jarenlang het stabiliteitspact zonder daarvoor te worden gesanctioneerd. De weinige lidstaten die financieel wel in orde zijn (het goed presterende Ierland en het zuinige Nederland) zijn niet bereid om hogere intresten te betalen omwille van andermans hoge schuldgraad. Het enige politiek haalbare compromis is dan maar geld bijdrukken. Het resultaat is dat de euro veel inflatie invoert in heel de eurozone en daardoor de spaarder zwaar straft. Opnieuw zijn Ierland en Nederland de grootste slachtoffers. Ierland heeft de hoogste inflatie en zijn economie is oververhit met alle foute allocaties van kapitaal vandien. Nederlands trots – zijn onvergelijkbaar grote pensioenfondsen – wordt zwaar aangetast door de inflatie. Net het omgekeerde moet gebeuren, aangezien de kapitaalsbasis van Europa gevaarlijk inkrimpt en de pensioenverplichtingen snel toenemen. De potverteerders en de debiteurs vinden inflatie best leuk, maar vergeten dat onze welvaart alleen kan gehandhaafd worden door voortdurende aanpassingen van de economie. Die aanpassingen gebeuren nu net niet wanneer de slecht presterende sectoren vrijgekocht worden met veel te laag geprijsd krediet. Vooral de overheden stellen hun dringende saneringen uit omdat hun schulden zo goedkoop geworden zijn.

Inflatie is een verdoken belasting op spaargeld. In de hele eurozone is de reële rente op kapitaal negatief (de nominale rente is lager dan de inflatie). Deze feitelijke vermogensbelasting heeft er bijvoorbeeld in België voor gezorgd dat de spaarquote de laatste 10 jaar is gehalveerd. In plaats van daar iets aan te doen, is de EU ingezet om de belasting op roerende inkomsten te ‘harmoniseren’ (lees: te verhogen). Dit wil zeggen dat men op de fictieve inkomsten van een rente die lager is dan de inflatie steeds meer belasting moet betalen. Sparen wordt op die manier net zo systematisch en tergend gestraft als arbeid. Nochtans zijn arbeid en kapitaal de enige factoren die welvaart kunnen brengen. Elke euro die men vandaag spaart zal, bij gelijkblijvende inflatie, rente en roerende voorheffing, binnen dertig jaar nog een koopkracht hebben van wat vandaag 54 eurocent heeft. De weinig overgebleven spaarders vluchten dan maar radeloos in vastgoed, krijgen daarbij nog een ferme hefboom door inflatoir laag geprijsde hypothecaire kredieten en komen zo terecht in een vastgoedzeepbel die op termijn zal barsten, maar die intussen relatief teveel schaarse middelen naar nieuwbouw zuigt.

Na de invoering vorig jaar van de Europese spaarrichtlijn die de roerende voorheffing op het hemeltergende tarief van 35% brengt, is de Europese Commissie vandaag aan het werk getogen om de berekening van de belastbare basis voor de vennootschapsbelasting te harmoniseren. De bedoeling daarvan kan niets anders zijn dan een eerste stap te zetten naar de Europese harmonisering van de vennootschapsbelasting. Gelukkig hebben ook de nieuwe lidstaten een veto tegen fiscale harmonisatie. Daardoor leek de uitbreiding van de EU de beste garantie tegen fiscale harmonisatie. Maar de Europese verdragen laten wel toe dat een beperkt aantal lidstaten onderling fiscaal harmoniseren, net zoals een beperkte groep lidstaten de eenheidsmunt invoerde. Gevreesd moet dus worden dat het ‘oude Europa’, de oudste lidstaten die de laagste economische groei hebben en die letterlijk ook de oudste bevolking hebben, zonder de ‘lastige’ nieuwkomers doorgaan met de fiscale harmonisering. Het ‘oude Europa’ is groot genoeg en nog steeds rijk genoeg om zich arrogant af te keren van de mondiale concurrentie. Dat het daarbij zichzelf op termijn verarmt, zal de huidige begunstigden van het regime een zorg zijn.
De crisis staat evenwel voor de deur. De totale schulden van de overheden en de repartitiestelsels van de pensioenen zijn zo immens groot (in België is de som van de staatsschuld en de volledig ongedekte pensioenverplichtingen vele malen groter dan het BNP en groeit sneller dan ooit) dat een financiële ‘meltdown’ elk ogenblik kan beginnen. Belastingverhogingen bieden geen uitweg meer omdat de fiscaal moegetergde productieve arbeiders en ondernemers nu reeds massaal afhaken en niet meer vervangen worden door de jongeren die bureaucratische jobs prefereren. Diegenen die met hun productiviteit het hele stelsel moeten schragen, worden zeldzamer en de weinig overgebleven reële werkers moeten dus nog meer uitgebuit worden. Het kleinste kind snapt dat dit vroeg of laat instort. Hoe groter de uitbuiting, hoe lager de productiviteit. Zelfs de invoering van de slavernij kan daar niets aan veranderen, omdat slaven geen goede arbeiders zijn en zeker geen ingenieursstudies zullen doen.

Een omkering van deze negatieve spiraal is nochtans niet moeilijk. Ierland heeft bewezen dat het drastisch verlagen van het aantal bureaucraten door deregulering een spectaculaire welvaartsgroeispiraal op gang kan brengen. In 1987 was Ierland het armste land van de EU, vandaag is het rijker dan België en heeft het de laagste werkloosheid van de EU. Als men het Ierse beleid ‘ultraliberalisme’ wil noemen, mij niet gelaten. Ik stel alleen vast dat de sociale bescherming in Ierland groter is dan ooit en op het vlak van armoedebestrijding, sociale zekerheid en gezondheidszorg niet moet onderdoen voor de EU-lidstaten met het hoogste overheidsbeslag.

Helaas zal Europa het Ierse voorbeeld niet volgen. De Europese Commissie is er zelfs in geslaagd om ons te doen geloven dat concurrentie moet worden gepland. Planmatige concurrentie waarbij spontaan gegroeide monopolies worden gebroken door juristen in plaats van door geniale concurrenten, is nochtans een interne contradictie. Daardoor hebben we nu een bureaucratie die over de concurrentie waakt en die grote spelers op de markt kan dwarsbomen, niet omdat ze vals spelen, maar omdat ze succesvol zijn.
Door al deze valse liberale symbolen is de afglijding van Europa in de socialistische hel onzichtbaar en onafwendbaar.

Bron: Nova Civitas