zondag, januari 29, 2006

Gebrek aan burgerlijke deugden: Wegglijden in morele armoede door Prof.dr. Matthias Storme in Doorbraak Februari 2006.

De groeiende kloof tussen autochtonen en allochtonen belemmert ons teveel het zicht op andere kloven in onze maatschappij, die minstens evenzeer bijdragen tot de vernieling van onze samenleving. Zoals die tussen armen en rijken. Neen, ik ben geen socialist geworden, want het gaat om een kloof die de hedendaagse socialisten al evenmin willen zien: tussen morele rijkdom en morele armoede. Dat de gevaarlijkste cocktail ontstaat wanneer de morele armoede nog eens gepaard gaat met economische armoede, hebben we de voorbije maanden - eigenlijk jaren - maar al te duidelijk kunnen aanschouwen of ervaren. Dat betekent niet dat de morele armoede van grote delen van de bevolking die het economisch relatief goed stellen, niet evenzeer bijdraagt tot de vernieling van onze beschaving, al lijkt de ziekte daarbij wat minder acuut. De morele armoede gaat hand in hand met het verlies aan "burgerlijke" waarden, of beter nog deugden. Het is overigens niet de partij van de burger die deze deugden het meest uitdraagt, niet in haar programma, en al zeker niet in de levenswandel van haar leiders. Er is overigens geen enkele partij die de moed heeft ze echt uit te dragen. Een toenemend deel van de bevolking deugt dan ook niet meer.

Veel daarbij heeft te maken met een verkeerd begrip van de vrijheid van de burger. Het burgerlijke vrijheidsideaal betreft het in staat zijn om zelfstandig een zinvol leven te leiden en daarbij keuzes te maken en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen. Echte emancipatiebewegingen hebben steeds daarnaar gestreefd. Zij streefden naar materiële en morele verheffing van het volk, niet naar het wegglijden van de hele samenleving in de morele armoede van de onderklasse. Vandaag zijn het vaak de houdingen en gebruiken van die onderklasse die de boventoon voeren, zeker in sommige media. En dat heeft met veel meer zaken van het dagelijks leven te maken dan de karikatuur die de amorele goegemeente voortdurend van het morele conservatisme probeert te maken: het gaat inderdaad niet alleen over sexualiteit en dergelijke, maar over veel meer: over voedings- en drankgewoonten, over de overgave aan de Tv-cultuur, over taalverruwing, allerlei vormen van exhibitionisme t.a.v. lichaam of privéleven e.d.m. Armoede heeft met vele factoren te maken, maar een van de belangrijkste is duidelijk de onkunde om met de vrijheid om te gaan, het inefficiënt gebruik van schaarse middelen, het niet in staat zijn om prioritaire keuzes te maken. De economisch rijken maar moreel armen die openlijk het slechte voorbeeld geven (dat ik openlijk zeg zal me allicht het verwijt van hypocrisie opleveren - maar wat is er mis met hypocrisie (iets voor een volgende column) ?) hebben een des te grotere verantwoordelijkheid voor wat er fout loopt met wie het bovendien ook materieel minder goed heeft. En neen, het is niét de taak van de overheid om het dagelijks leven in al zijn details nog meer te reglementeren, maar het is wel de taak van eenieder als lid van de gemeenschap, als deelnemer aan de "burgerlijke samenleving", de "civil society". Die overheid moet wel ruimte geven aan die civil society om morele inhoud en vrijheid te ontwikkelen. Zoals ik elders uitvoeriger heb ontwikkeld, houdt dit onder meer in dat burgers de vrijheid moeten hebben om te discrimineren, en heel in het bijzonder om anderen te discrimineren op grond van morele criteria waarmee zij zich identificeren. Het discriminatieverbod is dodelijk voor de instandhouding van enige moraliteit in de samenleving, en past inderdaad perfect bij de amoraliteit van de heersende klasse vandaag, die enkel economisch eigenbelang als criterium in het maatschappelijk leven aanvaardt. Natuurlijk zijn de grote vrijheden (meningsuiting, vereniging, en als kern van alle die van discriminatie) geen voldoende voorwaarde voor de opbouw van een fatsoenlijke samenleving, maar ze zijn wel een noodzakelijke voorwaarde. Inderdaad is het nodig dat die vrijheden zinvol worden gebruikt, en met name om terug morele verantwoordelijkheid te nemen en medeburgers terug op hun moraliteit aan te spreken. Maar daartoe moet op de eerste plaats komaf worden gemaakt met de idee dat wij niet meer de vrijheid hebben om andermans levenswandel te bekritiseren en immoreel te vinden.

De morele opvattingen van bepaalde groepen nieuwkomers in ons land mogen misschien betwistbaar zijn en ingaan tegen onze opvattingen van beschaving; maar de risico's ervan zullen niet beheerst worden door elke moraliteit dan maar uit het openbare leven te bannen. De amoraliteit van vele leden uit verdere generaties moge al een feit zijn - ze is vaak slechts een verhevigde vorm van de autochtone amoraliteit.
Politieke correctheid verhindert ons nog steeds om de levenswandel van de amorele klassen openlijk te bekritiseren; bij de onderklasse wordt ze gerechtvaardigd door ze als gevolg veeleer dan mede-oorzaak van armoede te zien; bij de bovenklasse wordt ze door het discours van gelijke rechten boven alle kritiek geplaatst. Maar de weigering problemen te benoemen is nooit het juiste startpunt geweest voor de oplossing ervan, ook niet op dit gebied. Wat de zwakken in de verschillende betekenissen van het woord nodig hebben, is geen maatschappij die alleen nog individue kent tegenover een staat die hen kwistig met gelijke rechten bedeelt, maar betrokkenheid van de medeburger, opvoeding en sociale en morele begeleiding.