zondag, juni 26, 2005

POPULISME door Alain de BENOIST Junge Freiheit nr. 8 - 2000

Tijdens de laatste jaren hebben de media trapsgewijze van zeer verschillende persoonlijkheden als Boris Jeltsin, Jean-Marie Le Pen, Jörg Haider, Bernard Tapie, Umberto Bossi, Vladimir Zjirinovsky, Alexander Solzjenitsin, Ronald Reagan, Carlos Menem, Lech Walesa en Pat Buchanan populisten gemaakt. Dit alleen reeds toont de buitengewone verwarring aan, die met het begrip samengaat :
het populisme is een soort "gummi-begrip" geworden, waarvan men zich al naar gelang de uitleg kan bedienen. Het is ook en vooral een formule om te discrediteren en te diskwalificeren. Haar meest gebruikte toepassingen is terug te vinden op het vlak van de discursieve polemiek, verpakt in stereotypes : populistisch gevaar, populistische verleiding, Populistische gevolgtrekkingen, etc. En mag je diegenen geloven, die haar stigmatiseren, dan omschrijft het populisme zichzelf door zijn algemene aantrekkingskracht, zonder coherentie, zonder eigen wereldbeeld, en zonder een andere inhoud dat het door zichzelf voortgebracht effect. De populistische leader is ofwel een demagoog, die strovuurtjes aansteekt en echte frustraties en eisen steeds weer plaatst tegenover simplistische oplossingen en protestslogans, ofwel een min of meer vermomde fascist, die op een verwarrende manier een eigenlijk antidemocratische boodschap brengt. Het populisme dat van natuur uit demagogisch is, bevat de kiemen van de dictatuur.

Ook nu is er een bandbreedte aan populismen, waarvoor bepaalde auteurs trouwens volledig eigen typologieën hebben ontwikkeld. Het feit van deze bandbreedte wakkert overigens regelmatig de idee aan, als zou het populisme niet zozeer een ideologie of een politiek systeem bevatten. Het zou eerder gaan om een stijl, een aanvoelen, dat vatbaar is voor en zich kan verbinden met gelijk welke politieke doctrine : autoritair populisme, nationaalpopulisme, liberaal populisme, zelfs extreem links
populisme. De ideeëngeschiedenis echter toont aan dat men in de wortels van het populisme een aantal zeer preciese politiek-ideologische aanknopingspunten vindt, die eigenlijk weinig doen herinneren aan wat "men" meestal met populisme omschrijft, en toont verder aan de meeste populismen - zoals de pers ze in elk geval omschrijft - het in feite niet zijn.

In werkelijkheid is het populisme een systeem van politieke ideeën dat in een eigen relatie staat tot de geschiedenis en de politieke leer. Haar wortels zijn terug te vinden in die geestelijke stromingen - die zowel in Europa, in Rusland als in de V.S.A. opdoken - die het leven van de gemeenschap bouwden op de burgerplicht, op de verantwoordelijkheid van de staatsburgers en op de gemeenschap aan waarden.

De eerste voorwaarde voor het ontstaan van populisme is een politieke legitimatiecrisis, die het ganse systeem van de klassieke politieke vertegenwoordiging treft. In dit opzicht bezit het populisme een uitgesproken anti-elitair karakter.. Het stelt de bekwaamheid van de politieke, administratieve, economische en culturele elites om de problemen van het dagdagelijkse leven te
regelen, in vraag. Het (opnieuw) opduiken van populisme betekent eigenlijk een reactie, een emancipatorische reactie op de nieuwe leidersklasse, die nu eens als bureaucratisch, inefficïent, machteloos en corrupt wordt afgeschilderd, dan weer als los van de dagelijkse realiteit omschreven en het volk haar zin en mogelijkheid tot initiatieven berovend.

Parallel daarmee moet je het populisme zien als een reactie op het verdwijnen van sociale verbanden, veroorzaakt door het groeiende individualisme dat de oude organische gemeenschappen vernietigd heeft, en door de heerschappij van de welvaartstaat, die om de natuurlijke solidariteit tegen te werken een deel van de burgers hun verantwoordelijkheid heeft afgenomen en heeft omgewisseld in zgn. hulpbehoevenden.

Tenslotte sluit het populisme aan bij de heel recente actualiteit : de crisis van de nationale staat en het uiteenvallen van het fordistisch compromis, dat voor ongeveer een eeuw heeft gezorgd dat sociale vrede werd afgekocht in ruil voor groeiende welvaart bij de middenstand. De crisis van de nationale staat uit zich in een tweevoudige inperking van de soevereiniteit : inperking van boven door het fenomeen van sociale bloei en druk van transnationale structuren, die via de globalisering naar voor komen, en inperking van beneden door de opkomst van nieuwe sociale bewegingen, door identiteits-aanspraken en door rivaliteiten tussen etnische groepen.

De vraag in hoeverre populisme een democratische fenomeen is, hangt dan weer af van de definitie van democratie. De liberale theoretici waren van oudsher geneigd te denken dat het de instituten zijn en niet de geschiktheid en het karakter van de staatsburgers, die een democratie laten functioneren. In de liberale variant van de democratie is de openbare mening noodzakelijkerwijze incompetent en slecht geïnformeerd. Logischerwijze is de conclusie dan ook dat de depolitisering
geen slechte zaak is en dat het beter is de regering in handen van vakmensen te leggen. In deze (liberale) voorstelling verwordt politiek tot een louter managment, tot een expertise en is democratie niets meer of minder dan een simpel recruteringssysteem van staats-bestuurders. Het is niet langer een regime van verantwoordelijkheidsoverdracht, van autonomie en van deelname.

De liberale democratie, die representatief van aard is, perkt de soevereiniteit van het volk heel duidelijk in en verhindert dat het tot werkelijke overeenstemming komt tussen de inzichten van de bestuurders en de bestuurden. Het zwaartepunt van de macht berust niet langer bij het volk, maar bij de vertegenwoordigers en de politieke partijen. De politieke klasse neigt naar het ontwikkelen van een oligarchie van beroepspolitici. Momenteel wordt de democratie - en dit vanaf het prille ontstaan van een maatschappij - door een tweevoudige bedreiging in de tang gezet , nl. door een steeds breder wordende kloof tussen enerzijds een nieuwe klasse, die zich groepeert rond de gepriviligieerden van de moderne tijd en de functionarissen van de dominante ideologie, die de voordelen van geld en macht monopoliseren, en anderzijds die bevolkingsgroepen die systematisch uit elkaar worden gejaagd, die meer en meer sociale neergang kennen en armoede.
Democratie gaat uit van een voor-staats bestaan, onderstelt een politieke en sociale gemeenschap.

En zoals Christopher Lasch noteerde, zijn het niet de individuen die de basiseenheden van een democratische maatschappij uitmaken, maar de gemeenschappen die zichzelf besturen. Het is de ondergang van die gemeenschappen, die meer dan alle andere de toekomst van de democratie bepaalt. Van haar kant heeft Hannah Ahrendt duidelijk aangetoond dat het het staatsburgerschap is dat gelijkheid toewijst
en niet de gelijkheid die het recht op staatsburgerschap doet ontstaan. Democratie is geen regime dat ervoor zorgt dat de rechtsgelijkheid op een postulaat van individuele ideniteit berust, ze is wel het regime dat voor zekerheid zorgt dat de leden van een zelfde politieke eenheid dezelfde rechten hebben, omdat ze gelijkberechtigde burgers zijn.

Tenslotte heeft democratie nood aan een pluralistisch debat, dat de geweldloze uitwisseling van volkomen verschillende (en soms tegengestelde) meningen en ideeën mogelijk maakt. En als grondvoorwaarde dat dit debat zich niet beperkt tot experten en technocraten, heeft ze behoefte aan een zo breed mogelijke deelname. En het is juist deze eis die het populisme formuleert. De liberalen weigeren toe te geven
dat onze huidige democratie veel eerder bedreigd is door de onverschilligheid en de walging van de burgers, dan door intolerantie en bijgeloof. Het populisme meent integendeel dat maximale democratie samengaat met maximale deelname van de burgers aan de openbare aangelegenheden.

Zonder de representatieve democratie volledig af te wijzen, staat het populisme toch meer achter de participatieve democratie.
Ze roept zoveel mogelijk het beeld van de directe democratie op, die haar wortels vindt in het actieve burgerschap en in de herschepping van de openbare ruimte en de ontmoeting tussen mensen. Ze begunstigt kleine gemeenschappen, niet omdat ze
zich wenst af te grenzen of om zich op zichzelf terug te plooien, maar omdat ze de leden op die manier toelaat aan debatten en beslissingen deel te nemen.

Het belangrijkste voordeel van de participatieve democratie bestaat erin de vervormingen van de representatieve democratie te corrigeren en een grotere overeenstemming te bereiken tussen de wil van het volk en de wetten. Alleen zij is in staat om het bestaan van sociale betrekkingen - kenmerkend voor een organische gemeenschapsordening - te herstellen., zonder dewelke de democratie niets anders is dan een reeks van formele procedures.

Het populisme ziet autonomie als het grondprincipe van het politieke leven. Een dergelijk inzicht is vanzelfsprekend vijandig tegenover dictatuur of dictatoriale regimes. Het populisme baseert zich op het principe van de "toevoeging", dat ervoor zorgt dat de handelingsbekwaamheid van de basis wordt geactiveerd en dat vasthoudt aan de idee dat alle sociale lagen hun eigen aangelegenheden zelf beslissen en alleen die beslissingen , waarvoor zij onvoldoende competentie hebben, aan een
hoger niveau moeten overdragen. Voor populisten houdt democratie een wederzijds vertrouwen in, dat alleen gebasserd kan zijn op wederzijds respect, in de zin van het algemeen welzijn en de gemeenschapelijke waarden.
Daarom wijst het populisme zowel de privatisering van de moraal als het postulaat van de neutraliteit inzake waarden - waaraan het liberalisme vasthoudt - van de hand. Om dezelfde redenen wijst ze ook te duidelijke, te grote ongelijkheden af,
Omdat ze die als tegenstander van het algemeen welzijn, als verstoorder van de sociale samenhang ziet.

Het populisme keert zich tegen de logica van de markt en tegen de welvaartstaat. Zij wijst de keuze tussen de markt en de staat duidelijk af, omdat ze zeer goed beseft dat van zodra de staat haar bijstandsfunctie aan het uitbreiden is, ze terzelfdertijd moet bijdragen in het ontrafelen van die gemeenschappen die zich gevormd hebben naar de logica van de markt. Tegenover het principe
van het medelijden, dat zo typisch is voor de verzorgingstaat, plaatst zij het principe van het respect, de waardering en de verantwoordelijkheid. Tegenover de liberale principes van de formele democratie, de instrumentaal-bureaucratische rationaliteit en de waardenneutraliteit plaatst het populisme ideeën van burgerplicht, van wederzijdse solidariteit, van morele plicht en van gemeenschapswaarden.

Noch de aanwezigheid van een charismatische leader, noch het gebruik van de identiteitsmythe, noch de vijandigheid tegenover vreemdelingen behoort tot het wezen van het populisme. Het populisme is uit zichzelf niet nationalistisch. Wel is zij een zeer krachtige reactie tegen een centralistisch staatsdenken en de almacht van vakspecialisten. Het populisme wil het cultureel pluralisme van het lokale behouden. Voor zover er een verbinding is met communautarisme, reageert het populisme op de crisis van de nationale staat en staat zij een herleving van de lokale gemeenschappen voor, die dan uitgerust zijn met een sterk uitgebouwde politieke en culturele autonomie.

Het populisme herinnert er ons tenslotte aan dat in een democratie de soevereiniteit van het volk een onaantastbaar principe is. In die zin is het populisme de afwijzing van de ideologie die ertoe neigt democratie slechts voorwaardelijk te accepteren, dit betekent zolang de beslissingen van het soevereine volk niet in conflict komen met zogenaamd hogere principes, die niet democratisch gelegitimeerd moeten worden.

De actuele beledigingen, oa. door de media aan het adres van het populisme tonen duidelijk aan in welke mate deze heersende ideologie zich heeft verspreid. En in het jongste verleden hebben wij enkele voorbeelden van deze ingesteldheid kunnen opmerken. De verontwaardiging van bepaalde landen n.a.v. de intrede in de regering van de partij van Jörg Haider, de manier waarop de pers in het Avondland het uitdoven van het stemproces in Algerië billijkte, omdat de Islamieten de verkiezing
naar alle waarschijnlijkheid zouden hebben gewonnen, de manier waarop men heeft aanvaard dat Boris Jeltsin het Russische parlement heeft laten beschieten, geven genoeg aan dat bepaalde democraten democratie alleen onder die voorwaarde aanvaarden, dat de uitoefening zich niet tegen hun eigen ideologische postulaten keert. Postulaten die op een bijna metafysische wijze naar voor werden geschoven en die zich volledig aan de kritiek van het volk onttrekken.

Eigenlijk is de belediging aan het adres van het populisme een gemakkelijke manier, waarop de nieuwe leidende klasse onverbloemd haar verachting voor het volk en de democratie toont. Het populisme willen criminaliseren, is het zekerste middel om haar ook in de toekomst verder te laten gedijen.

Uit Junge Freiheit, nr. 8, 18 februari 2000