zondag, juni 19, 2005

Commentaar bij het Franse ‘neen’ op het referendum van 29 mei 2005 door Alain de BENOIST


Alain de Benoist

De stemming waarbij de Fransen het grondwettelijke project dat hun bij referendum werd voorgelegd massaal hebben afgewezen is inderdaad een historische stemming. Maar niet enkel ‘historisch’ omwille van het resultaat: 55% van de kiezers verzetten zich tegen een confuse tekst waarin men zowel positieve dingen kon vinden, maar ook en vooral onaanvaardbare algemene doelstellingen. Maar evenzeer, zoniet nog meer, is deze stemming ‘historisch’ omdat ze opnieuw en op flagrante wijze de kloof zichtbaar gemaakt heeft die vandaag gaapt tussen het volk en de media-politieke klasse en die geacht wordt het te ‘vertegenwoordigen’.

In Congres verzameld in Versailles op 28 februari van dit jaar, hadden de verenigde Franse volksvertegenwoordigers en senatoren het voorstel van ratificatie van project van Europese grondwet aangenomen met 91,7 %. Als het project in Frankrijk enkel onderworpen zou zijn geweest aan parlementaire stemmingen, zoals dat het geval was in o.m. Italië, Duitsland en Oostenrijk, zou de tekst dus met meer dan 90 % van de stemmen zijn aangenomen. Maar ze werd verworpen door 55 % van de kiezers, bij een deelnamecijfer van haast 70 %, en een verschil van 2,5 miljoen stemmen tussen ‘neen’ en ‘ja’. 90 % van de ene kant, 55% van het andere; alleen het eenvoudig tegenover elkaar stellen van deze cijfers bewijst hoe de volksvertegenwoordiging niets meer vertegenwoordigd.

Alle grote regeringspartijen, te beginnen bij de socialisten en de UMP van Jacques Chirac, hadden zich inderdaad uitgesproken voor een ‘ja’. Dat deden ook alle grote kranten, alle grote bladen en magazines, alle grote radio en Tv zenders, alle grote hoofdredacteurs en commentatoren, kortom, alles wat zich in Frankrijk macht, naam en gezag toekent, en beweert te spreken in naam van de publieke opinie. En toch was het ‘neen’ dat won. Hieraan kan men de discrepantie afmeten van wat de burger bezig houdt en waar de oligarchie die de macht in handen heeft mee bezig is.

Bij dit contrast tussen burgers en elite, voegt zich de kloof die gaapt tussen de leiding van de partijen en hun achterban. Dat is bijzonder duidelijk bij de linksen. De socialistische partij, (Parti Socialiste-PS) waarvan de leiding zich had uitgesproken voor een ‘ja’ werd massaal gedesavoueerd door zijn kiezers. (55% ‘neen’). Hetzelfde bij de groenen. (62% ‘neen’), die al jaren koppig vasthouden aan een tegennatuurlijke alliantie met de socialisten, en die voor ‘ja’ een haast onzichtbare campagne zonder overtuiging hebben gevoerd.

De secretaris-generaal van de PS, François Hollande, toch al bekend om zijn gebrek aan charisma en autoriteit, beleefde een persoonlijke nederlaag die zijn positie bedreigt. Hij bevindt zich aan het hoofd van een verdeelde partij in totale ontreddering, waarin botsende ambities meer dan ooit zullen vooruitlopen op de ideologische confrontaties en die na de presidentiele wissel van april 2007 in de slechts mogelijke positie zal belanden, nl. zonder duidelijke politieke lijn en zonder onbetwiste leider.

Het referendum illustreert in feite wat de centrumpolitieker François Bayrou heeft genoemd: “een fatale Franse crisis”. Een crisis die niet door de uitslag van de stemming werd veroorzaakt maar die er wel ten volle werd door blootgelegd.

De breuk is niet enkel politiek maar ook sociologisch. Stemmenanalyse wijst uit dat 60 % van de jongeren, 80 % van de arbeiders, en 60 % van de bedienden “neen” hebben gestemd. Maar ook, in tegenstelling met wat er gebeurde bij het referendum over het verdrag van Maastricht, zelfs de meerderheid van alle loontrekkenden, waarvan 56 % van de middenkaders (tegenover 38 % in 1992). Uiteindelijk was het enkel in de hoge burgerij, bij de topkaders, de inactieven en de gepensioneerden dat “ja” op een meerderheid kon rekenen. Dit overhellen van een aanzienlijk deel van de middenklasse naar het kamp van de “neen”stemmers is een nieuw gegeven.

De links-rechts tegenstelling van haar kant, schijnt eens te meer volledig achterhaald want er waren zowel bij links als bij rechts “neen”stemmers en “ja”stemmers. De aanhangers van “ja”, die nu het heterogene karakter van het “neen” kamp aan de kaak stellen, hadden vooraf nochtans zeer duidelijk laten horen dat het “ja” van Valéry Giscard d’Estaing of van Nicolas Sarkozy (centrum rechts), overeenkwam met dat van François Hollande of Lionel Jospin (centrum links). Zij hadden immers willen aantonen links-rechts tegenstelling nergens meer op slaat als het maar anders was uitgedraaid!

Maar de meest opmerkelijke vaststelling, de morgen na het referendum, was dat de media-politieke klasse, die aanvankelijk dacht dat de zege van “ja” een vooraf uitgemaakte zaak zou zijn, blijkbaar geen enkele les heeft getrokken uit haar nederlaag. In plaats van een zekere zelfkritiek toe te passen deden ze niet anders dan bitter berouwen dat ze een beroep hadden gedaan op het referendum. Kortom: dat ze de directe democratie hadden toegepast en het woord aan het volk hadden gegeven, wiens ‘onvoorspelbare’ gedrag altijd gevaarlijk is.

Het gaat zelfs zover dat Jacques Chirac, die zich persoonlijk fel geëngageerd had voor een “ja”-stem, met het risico dat tegenstanders van zijn beleid dit zouden uiten met een “neen”-stem, zich beperkte tot het aankondigen van een “nieuwe impuls”, dwz het aanduiden van een nieuwe Premier, terwijl hij zelf een onvoorstelbare, persoonlijke vernedering heeft geleden en zijn populariteit in vrije val is geraakt, net als die van Silvio Berlusconi, die van Toni Blair en die van Gerhard Schröder.

Men kan, bij de aanhangers van “neen”, Pierre de Villiers begrijpen, die vervroegde verkiezingen vroeg en er als de kippen bij was om Bertold Brecht te citeren die, ironisch, zei dat er bij een totale tegenstelling tussen volk en regering, maar twee mogelijke oplossingen zijn : veranderen van regering of veranderen van volk!

Al dat betekent, zo schreef de socioloog Jean Baudrillard, “het failliet van het vertegenwoordigingsprincipe zelf, in die mate dat de ‘vertegenwoordigende’ instellingen helemaal niet werken in ‘democratische’ richting, dwz vanuit het volk en de burgers naar de macht, maar precies tegenovergesteld, van de macht naar de basis”.

Er heeft zich rond het project van Europese grondwet, voor het eerst sinds lang, een echt breedschalig debat ontwikkeld, waarin voor het eerst via het Internet verdeelde informatie een voorbeeldige tegengewicht rol heeft gespeeld. Er zijn, in de weken die het referendum voorafgingen, meer dan een miljoen boeken over het grondwettelijk verdrag verkocht, wat de omvang van het debat weergeeft.

Op 29 mei heeft het Franse volk een stem uitgebracht met het voorkomen van een democratische opstand. Gebruik makend van zijn recht om zelf te beschikken, heeft het uiting gegeven aan zowel zijn pessimisme als zijn ergernis. Het heeft zich niet uitgesproken tegen Europa, maar tegen de richting, de ontwikkeling die de huidige Europese constructie opgaat. In veel gevallen was het “neen” een “pro-Europees neen” zoals de socialist Jean-Luc Mélanchon het uitdrukte. Een “neen” tegen wat men sinds jaren voorstelt als het “Rijk van Profijt”, een “neen” aan een technocratisch Europa en aan een liberale globalisering, wat het niet zal beletten om morgen “ja” te zeggen tegen een ander Europa.

De laatste les uit deze stemuitslag, en zeker niet de minste, is dat de overwinning van “neen” slechts mogelijk was door de optelling van het “linkse neen” en het “rechtse neen”, want geen van beiden had op zichzelf deze overwinning kunnen behalen. Een vaststelling om over na te denken.

Alain de Benoist