donderdag, mei 04, 2006

Stille kreet om verbondenheid door Wouter BEKE op Tertio.be, 3 mei 2006.

Een samenleving is meer dan een aantal individuele burgers met een zo groot mogelijke vrijheid en een staat als centrale regulator. Dat is volgens senator en Algemeen Ondervoorzitter van CD&V WOUTER BEKE de onuitgesproken betekenis van de stille mars die op zondag 23 april in Brussel plaatsvond.


Meer Samenhang. Dat was volgens Louis Tobback de eenvoudige boodschap die 80.000 mensen afgelopen zondag in Brussel wilden meegeven. Tobback liet zich in de media de voorbije dagen positief uit over de boodschap van De Stille Mars van vorige zondag. “Bewust of onbewust, de stille mars was een roep om meer samenhang. … “Noem het waarden, noem het wat je wil, maar je kan er niet omheen dat er vandaag een groot gebrek aan samenhang heerst. De maatschappij wordt almaar individualistischer, er zijn almaar minder remmen. ‘Mijn vrijheid, ik doe wat ik wil' die mentaliteit.” Hij voegt er nog aan toe: “het sociaal weefsel herstellen, dat wordt de belangrijkste uitdaging voor de komende jaren. Niet alleen voor politici, maar ook voor het onderwijs en het verenigingsleven is een grote verantwoordelijkheid weggelegd”. Louis Tobback heeft 100 % gelijk, maar het komt wel vreemd over voor een socialist. De SPA heeft de voorbije jaren samen met de liberalen, of ten minste met een groot gedoogbeleid tegenover de liberalen, dit individualisme als bijna officiële regeringsdoctrine gehanteerd. De vergroting en verbreding van de individuele rechten op sociaal, economisch en ethisch vlak staat hoog boven op de politieke agenda van liberalen en socialisten. Daarom komt de uitspraak van Tobback over als een wel erg late mea culpa .

Het overheersende politieke discours de voorbije jaren was inderdaad dat de mens vrij moest zijn. De ketens moesten losgebroken worden. De mens moest losgeweekt worden uit zijn hiërarchische verbanden. Niet de persoonlijke karaktertrekken, talenten, gebreken, verdiensten of inzet speelt een rol maar de abstracte idee dat elke mens op een gelijke manier vrij moet zijn. Maar door een abstract mensbeeld erop na te houden wordt diezelfde mens vervreemd.

In een interessant boek ‘tijd van onbehagen' schrijft de Nederlandse filosoof Ad Verbrugge: “in deze tendens zien we een terugkeer naar een soort rousseauiaans idyllisch mensbeeld, waarbij men meent dat de corrigerende dwang van gezin en maatschappij tot een minimum moet worden ingeperkt en het echte geluk van de mens in de volle zelfontplooiing van zijn individuele, natuurlijke aanleg legt. Dit idyllische mensbeeld getuigt van een uiterst naïeve en daarmee gevaarlijke levensopvatting, waarin te weinig wordt onderkend dat ook het kwaad in deze aanleg besloten ligt”.

De ontzuiling heeft sociale afstanden willen doen verdwijnen en klassen laten versmelten en dat is goed zo. Maar het heeft ook mensen voor een stuk vreemden van elkaar gemaakt, de onverschilligheid tegenover elkaar vergroot en dat is toch wel te betreuren.

Er heerst inderdaad een zeker onverschilligheid in het heersende politieke denken vandaag. Elkeen mag zijn mening hebben, zijn ding doen …. Maar eigenlijk is het niet relevant. De meningen mogen niet meer gedeeld worden, maar ze worden geprivatiseerd. In de publieke ruimte moet het discours neutraal zijn. In het onderwijs moeten procedures worden voorzien die verhinderen dat identiteiten of culturen elkaar kunnen vernederen of domineren, maar culturen mogen zich niet meer publiek manifesteren. De scholen mogen geen pedagogisch project meer hebben. Neen, de kinderen bouwen een project. Eigenlijk zijn ze onzeker, verward, gedesoriënteerd, hangen ze tussen zelfoverschatting en minderwaardigheidsgevoelens en zijn ze op zoek naar regels, houvast, oriëntaties. Maar dat mag niet meer gesteld worden. Kinderen moeten vrij zijn en zelf keuzes kunnen maken. Ook de leraar mag geen gezag meer doen gelden.

Kerken mogen er zijn, ze mogen zelfs vol zitten, maar ze mogen geen mening vertolken want dat wordt gezien als een ontoelaatbare inmenging van de kerk in de staat. Te Deums moesten worden afgeschaft omdat dergelijke historische rituelen verwijzen naar een tijd waar een streep onder getrokken moest worden.

Paars staat voor een mensvisie waar de individuele burger en de staat centraal staat en tussenliggende gemeenschappen (of het nu vrijwilligersorganisaties zijn, verenigingen, kerken, scholen of gezinnen) moesten zoveel mogelijk uit de publieke ruimte weggebannen worden. Dat deze groepen en gemeenschappen zorgen voor samenhang was een idee die alleen nog uit de geesten van oubollige conservatieven kon komen. Dat een gemeenschap nood heeft aan symbolen en rituelen en dat dit ook mee voor samenhang zorgt, werd eveneens beschouwd als een ouderwetse reflex. Dat een samenleving nood heeft aan een kleurrijk pluralisme en niet aan kleurloos pluralisme waarbij pluralisme vervalt in onverschilligheid, werd beschouwd als een strategie om achterhaalde verzuilde structuren in een modern kleedje te gieten.

80.000 mensen die op een zondag door Brussel marcheren, protesteren natuurlijk niet expliciet tegen het overwegende politieke en maatschappelijke discours van de voorbije jaren. Maar impliciet maken deze mensen wel duidelijk dat een samenleving meer is dan een aantal individuele burgers met een zo groot mogelijke vrijheid enerzijds en een staat als centrale regulator anderzijds. Samenleven doe je niet alleen. Een dergelijke mars maakt duidelijk dat een samenleving nood heeft aan verbondenheid, aan samenhang, … om gebeurtenissen collectief te verwerken of om ambities samen te koesteren.

“Individualisme is een vorm van zelfgenoegzaamheid die onverschilligheid tegenover de mensen in de hand werkt. Het ik koestert geen ambitie om anderen te beïnvloeden maar dat anderen op hem invloed zouden willen krijgen pikt hij evenmin. Teruggetrokken in de eenzaamheid van het eigen hart voelt het zich vreemd aan de lotsbestemming van al die ‘derden'.” Schrijft Fernand Tanghe in Links is soms rechts. Over gelijkheid, democratie en multiculturalisme .

Dit onverschillig pluralisme zorgt er mee voor dat we meer dan eens met onszelf in de knoop komen te liggen. Neem nu het integratiedebat. Enerzijds wordt nu algemeen aanvaard dat integratie een zaak is van rechten en van verantwoordelijkheden. Bij die verantwoordelijkheden worden dan steevast de plicht om respect te betonen voor de waarden en normen van onze gemeenschap.

Maar wat die waarden en normen zijn, daarover mag men eigenlijk niet echt communiceren. De overheid durft nog amper uitkomen voor de collectieve waarden waarop de gemeenschap, waarvan zijn de geïnstitutionaliseerde uitdrukking is, steunt. En symbolen die een uitdrukking zijn van deze waarden worden vaak liever belachelijk gemaakt dan het nodige respect opgebracht. Onder het mom van “u kan best een eigen mening hebben” wordt een nihilistische neutraliteit naar voren geschoven die zeer gevaarlijk is. Als mensen nog enkel beschouwd worden als ‘gelijke individuen' , die in wezen allemaal gelijk zijn maar voor het overige om het even wat kunnen zijn, wat zijn ze dan uiteindelijk nog.

Het ‘drama van de multiculurele samenleving' is in eerste instantie een drama van ‘onze culturele samenleving'. Het individualisme zorgt voor een ontworteling, voor een verlies van binding met de eigen gemeenschap en traditie die het nochtans mee richting geeft. Vroeger ging men op café voor een lekkere koffie of een frisse pint. Vandaag kan men voor enkele euro's zijn eigen senseo-koffiemachine kopen of zijn eigen biertapinstallatie aanschaffen. Het cinemabezoek is achteruitgegaan omdat men liever voor zijn home cinema zit. Door het niet meer moeten durft men niet meer ont-moeten. Het ont-moeten krijgen we nu op een gefakte manier via onze home cinema in onze woonkamer: Fata Morgana geeft ons via de beeldbuis de illusie van een gezellige samenleving, van een gemeenschap die af en toe toch nog eens in vuur gezet kan worden. Het individualisme is voor velen uitgelopen op een levensgevoel waarbij men zich nergens meer gebonden voelt, maar dus ook nergens meer thuis voelt.

In een individualistische samenleving is geen echte vrijheid mogelijk.“Wanneer we eenmaal het recht van de vrije persoon absoluut stellen, dan mag deze persoon, mits hij de vrijheid van anderen respecteert, zijn behoeften bevredigen zoals hij dat wil. We stuiten hier op de ‘dunne moraal' van het leven en laten leven. De mens is hier naar de vorm van zijn wil, namelijk als persoon, vrij. De inhoud van zijn wil is echter onbepaald en wordt slechts negatief afgegrensd door de vrijheid van andere personen. Het lijkt dus ook niet zozeer rechtvaardigheid te zijn, als wel de vrijheid van de individuele persoon met zijn particuliere behoeften en verlangens, die wij dan als levensideaal propageren” zo stelt Ad Verbrugge scherp. “politieke vrijheid is een kunst die gelijken eraan moet herinneren dat ze van een samenleving deel uitmaken, eist dat ze afstand willen nemen van kortzichtig eigenbelang en hang naar materieel gewin, dat ze hun apathie voor de publieke zaak overwinnen en hun spontane eigengereidheid inruilen voor burgerzin.” Stelt Verbrugge nog zeer terecht.

Alexis de Tocqueville schreef in 1835 zijn bekende boek, De la démocratie en Amérique : “Het individualisme is een koele en weloverwogen ingesteldheid die maakt dat mensen zich samen met hun gezinsleven en enkele vrienden terugtrekken en de samenleving als het ware aan haar lot overlaten”.

Dit individualisme is een even grote bedreiging voor het samenleven in Vlaanderen als de mondialisering. Het personalisme leert ons dat de mens als innerlijk vrij en scheppend wezen zich maar kan ontplooien binnen een gemeenschap. Echte vrijheid is dan ook maar vrijheid in een juiste verhouding tot die gemeenschap. De mens heeft zijn wortels in de ander en ontvangt zijn vrijheid van de ander. Dit verplicht hem tot het nemen van verantwoordelijkheid, tot dienstbaarheid tot de ander en tot solidariteit met de ander. Het komen tot zelfverwezenlijking kan maar door en voor de gemeenschap. Deze gemeenschap moet een herkenbare entiteit zijn, moet een identiteit hebben want men moet er zich mee kunnen identificeren. Geen gemeenschap die zich concipieert in een natie-staat zoals men er tweehonderd jaar geleden over dacht. Wel een zelfbewuste gemeenschap die openstaat voor anderen. Een gemeenschap die zich koppelt in netwerken, die soepel weet in te spelen op de globaliserende en regionaliserende tendensen. Een gemeenschap die zich economisch profileert, maar ook sociaal. Een gemeenschap die solidariteit niet enkel als de geïnstitutionaliseerde sociale zekerheid ziet, maar waar de solidariteit terug verankerd ligt in de opvattingen over rechtvaardigheid en samenhorigheid.