donderdag, september 07, 2006

Voor de markt, tegen vermarkting: Een Paleo-Economie door Tom POTOMS op OpenOrthodoxie, 7 september 2006.

Een paleoconservatieve visie op de economie geven, is niet makkelijk. Toch is het nodig. Zonder visie op economie is elke werkelijkheidsbeschouwing onvolledig. Ook die van de paleoconservatief. Paleoconservatieven denken echter niet allemaal hetzelfde over markt en economie. Waarin denken ze anders en waarin hetzelfde? Ikzelf neem Wilhelm Röpke als voorbeeld van een paleoconservatieve econoom waarin de belangrijkste inzichten bij elkaar komen.

Velen weten niet goed wat een paleoconservatief over de economie denkt, is een paleoconservatief een kapitalist of een collectivist? Proberen een paleoconservatief denken op economische thema’s samen te vatten is dan ook niet makkelijk. Want conservatieven zijn anti-utopisch, en aangezien het conservatisme, in tegenstelling tot de verlichtingsideologieën van het liberalisme en socialisme, een breed denkwerk toelaat aan haar ‘volgelingen’.

Voor de markt, tegen vermarkting

In het kader van mijn studie moet ik vaak nadenken over wat de economische bedrijvigheid het beste kan stimuleren. Mijn interpretatie van “stimulering van de economie” is enkel en alleen bedoeld om de markt goed te laten werken. Dat wil nog niet zeggen dat ik dan ook als conservatief denk van “meer!, meer!”. Nee. Mijn economische kennis vertelt mij wat het beste is voor de markt en voor de economie. Maar mijn conservatieve ziel en geest zegt mij dat meer en meer niet altijd goed is. Of zoals een andere Vlaamse conservatief, Matthias Storme, het zegt: “ik ben voor de markt, maar tegen vermarkting.”

Met mijn economische kennis ben ik voor een vlaktaks, lage belastingen, hogere indirecte lasten, een strak monetair en budgetair beleid, vrijhandel, enzovoorts. Maar zijn dat nu dé kenmerkende ideeën van een (paleo-) conservatief? Nee, zeker niet altijd. Daarin ben ik het eens met prof. Storme: “voor de markt, maar tegen de vermarkting”.

Een ander paleoconservatief geluid

De bekendste vertegenwoordiger van het Amerikaans paleoconservatisme, Patrick (Pat) Buchanan, is een echte tegenstander van vrijhandel. Uit cultureel oogpunt moet ik hem, als niet-econoom, gelijk geven. Maar economisch gezien mist zijn visie, mijns inziens, elk doel. Want het alternatief voor vrijhandel, protectionisme, breekt de eigen binnenlandse werkgelegenheid en bedrijfsinvesteringen alleen maar af door hogere binnenlandse prijzen, hogere intrinsieke waardes, en bijgevolg hogere inflatie. Met weer als gevolg hoge interestvoeten, wat er weer voor zorgt dat investeringen uitblijven (investeringen zijn interestgevoelig). Uiteindelijk veroorzaakt protectionisme dus verlies aan werkgelegenheid.

Maar zoals al gezegd, Pat Buchanan is niet de enige paleoconservatieve denker. Vele paleoconservatieven zijn vrijhandelsgezind. Het is dus al te makkelijk – zo niet onmogelijk – om paleoconservatisme zomaar te linken aan protectionisme.

Mijns inziens zijn paleoconservatieven voor de vrije markt. We onderstrepen nog eens de noodzakelijkheid ervan. Tegelijkertijd staan we kritisch ten opzichte van de vermarkting en atomisch- utopische wereldbeeld van het liberalisme die de markt en het hedonistische ‘pursuit of happines’ als het hoogste doel ophemelen. Vandaar is het dus ook moeilijk om bijvoorbeeld om iemand als Paul Cliteur, die daar ook voor staat, een échte conservatief te noemen. Hij is meer een neolibertariër; een verlichtingsfundamentalist met wat neoconservatieve trekjes, maar niet echt een traditioneel conservatisme. (Ik spreek trouwens persoonlijk niet graag van paleo- versus neoconservatisme, eerder van conservatisme versus neoconservatisme.)

Als Burkeanen zijn we tegen de uitbuiting die soms ontstaat door de vrije markt. Denk maar aan Burke zijn kritiek op het beleid van de Britse gouverneur in India en zijn pleidooi voor totaal vrije, en dus eerlijke handel, geen semi-protectionistische monopolies op de handelswegen. Maar zoals op alle thema’s zijn conservatieven altijd breeddenkende realisten; we weten ook dat een overmatige vrije markt-denken een vermarkte samenleving veroorzaakt waar lusten zomaar ingewilligd worden, en waar het gezins- en familieleven ontregeld raakt.

Want hoe je het ook wendt of keert: de markt speelt nu eenmaal in op de menselijke lusten en op de oerdriften in de mens. En dat zorgt ervoor dat men snel verslavingen krijgt. Want elke lust zorgt voor een chemische reactie in de hersenen. En eenmaal geproefd van de verboden vrucht, en men weet waar ze zit, gaat men altijd achter die vrucht aan. En het is juist naar aanleiding van dit inspelen op de menselijke driften dat Schopenauer sprak over ‘de wil’ waar een vrije markt op inspeelt.

Conservatieve versus communistische kritiek op marktutopie

Maar dan komen we bij de vraag naar de alternatieven. Net zoals Richard M. Weaver (de schrijver van Ideas have Consequences) neem ik hier, samen met alle conservatieven, radicaal afstand van het marxisme. Dit marxisme gaat een totaal nieuw en utopisch, economisch model waarbij de staat alles regelt. Het marxisme behelst een totalitarisme dat beslist wat en hoeveel men mag produceren en consumeren. De gevolgen zijn bekend. De bekendste is wel de corruptie. Want aangezien de menselijke lusten sterk zijn, gaat de mens naar alle middellen grijpen om ze toch te bevredigen. Met andere woorden: er wordt gegrepen naar omkoping en corruptie door diegenen die verantwoordelijk zijn voor de controle op de samenleving: de ambtenaren en de bureaucraten.

In een (kapitalistische) competitieve markt daarentegen, is het veel moeilijker om fraude en corruptie uit te voeren. Omdat je het risico hebt dat, aangezien er concurrentie bestaat, de consument wegstapt naar diezelfde concurrentie. En in een vrije markt is er openlijke en transparante armoede. In een communistisch stelsel niet; aangezien iedereen in hetzelfde armzalige schuitje zit. Verdoken armoede noemt men dat ook wel.

Conservatieven gaan geen nieuw economisch of politiek systeem zoeken, wij pleiten ook voor vrije markt-kapitalisme, maar zoeken in die vrije markt geen ideaal voor de gehele samenleving, en proberen om een totale decadente vermarkting tegen te gaan, in een traditioneel conservatieve cultuurkritiek. Voor ons blijft cultuur dominant, niet de populaire cultuur van de markt, maar de traditionele wortels van onze beschaving, onder andere het christendom.

In tegenstelling tot het marxisme en het kale liberalisme, zoekt het conservatisme echter naar moraliteit, ook op economisch gebied. Als we dus een logica volgen moeten we concluderen dat wij conservatieven voor een morele, vrije markt zijn, los van elk utopisch denken, noch in onze kritiek, noch in onze steun aan de vrije markt.

Wilhelm Röpke en morele marktdenken

Een econoom die het goede voorbeeld was van een ‘conservatieve econoom’ was Wilhelm Röpke. Als econoom gaf hij toe dat enkel en alleen een kapitalistische markteconomie kan werken. Hij zette zich af tegen elke vorm van kritiek op de werking van die markt. Röpke zag, net zoals zijn neoliberale collega’s als Carl Menger, Friedrich von Hayek en Ludwig von Mises dat het communisme nooit een goed economisch systeem kan zijn, omwille van het ‘calculatieprobleem’. Het calculatieprobleem is een term dat het best kan worden weergegeven met het beeld van: “een centraal comité ver weg in een hoofdstad, zonder enige controle op hun orgaan, kan niet weten wat de noden en capaciteiten van alle consumenten en producenten in het gehele land is, en aangezien ze geen ‘check of power’ hebben, kunnen ze snel belangenvermenging meemaken.”

Röpke verfoeide en bestreed elke vorm van politieke en economische centralisatie. Maar hij wist wel dat dit enkel en alleen uit economisch en politiek perspectief is geredeneerd. Sociaal en moreel is hiermee nog niet aan elke belangrijke basisvoorwaarde voor gezond denken en redeneren voldaan. En hier komt de conservatieve denker in Röpke naar boven.

Maar eerst wat over Wilhelm Röpke zijn leven. Wilhelm Röpke werd in 1899 in het Duitse Hannover geboren. Hij werd opgevoed in een ruraal-agrarische samenleving en omgeving. Röpke heeft door zijn simpele en plattelandse opvoeding altijd zo verbonden gevoelt met de oude agrarische traditie van rust en kalmte, iets dat ook in zijn economische denken zou door dringen.

Wilhelm Röpke ontpopte zich al snel tot een uiterst intelligent persoon. , Hij werd al op 25-jarige leeftijd professor aan de universiteit van Jena. In 1930 werd hij lid van een adviescommissie die de Duitse regering hulp en advies moest bieden om de economische crisis van ‘The Great Depression’ tegen te gaan. In 1933 namen Hitler en de nazi’s de macht in Duitsland over en vestigden al snel een totalitaire dictatuur; een totalitarisme dat zich ook uitte op socio-economisch vlak.

De nazi’s probeerden zoveel mogelijk de economie onder staatscontrole te brengen. Een Keynesiaans economisch stelsel van ‘deficit spending’ en overheidsinvesteringen in wegen, militaire industrie zorgde weliswaar voor een stijgende werkgelegenheid, maar zorgde ook voor hyperinflatie. Röpke was, ondanks dat men hem dat vaak niet toeschrijft, één van de eerste economen dat openlijk kritiek leverde op het Keynesiaanse economische stelsel, en daarmee op de nazi-politiek. Hij nam echte kapitalistische posities in en hij bleef een zelf-regulerende vrije markt verdedigen. Maar de nazi’s verboden hem om nog in het openbaar te spreken of om les te geven. In 1937 emigreerde hij naar Zwitserland, waar hij ging les geven aan de universiteit van Genève. Dit bleef hij doen tot zijn overlijden in 1966.

Decentralisatie

Zoals al gezegd bestreed Röpke elke vorm van politieke en economische centralisatie en bepleitte een sterk gedecentraliseerde politieke en economische werking. Waarmee Röpke geen utopist was zoals vele neoliberalen en sommige (neo-)libertariërs. De neoliberalen vonden een totaal vrije markt het hoogste doel om ook het morele leven van alle burgers evenwichtig en goed te houden. Röpke wist als anti-utopist en conservatief wel beter. Hij wist dat een vrije markt noodzakelijk was, maar dat een denken vanuit louter en alleen de vrije markt het morele besef van de maatschappij zou beschadigen. Aangezien een markt inspeelt op de donkerste en gevaarlijkste gevoelens van een mens: zijn lusten.

Om dit in check te houden moest ten allen prijze een vermarkting tegen gegaan worden, een gezonde conservatieve cultuurkritiek moest toegevoegd worden aan de marktwerking. Hij liet de wetten van vraag en aanbod alleen maar gelden op de puur economische aspecten. Hij huiverde van het idee om deze vraag-en aanbod wetten te laten gelden in de deugden van een maatschappij; een maatschappij waar, zoals Roger Scruton eens opmerkte: "zelfs deugden te koop staan".

De markt mocht ook niet een vervanging zijn van sociale activiteiten, zoals het gezins- en familieleven, het geloof, enzovoort. Eigenlijk hanteerde Röpke een scheiding van het economische en socio-morele, een andere vertaling van “geef caesar wat caesar toekomt en god wat god toekomt”, in Röpke zijn gedachten: “laat de economische wetten gelden voor het economische, en de morele wetten van natuurrecht voor mens en maatschappij”, die strikte scheiding van de economische mens en de morele mens is de centrale gedachte van Röpke, en van het gehele conservatisme, en het is juist dat waar liberalen, socialisten, communisten en fascisten allemaal de fout ingaan, zij beschouwen een economisch systeem onmiddellijk ook als een blauwdruk voor een moreel rechtvaardige samenleving, wat natuurlijk totaal niet klopt.

Een economisch systeem moet volgens Röpke 1. goed werken en 2. welvaart voor de maatschappij brengen. 1. kan, zoals Röpke zegt, aleen maar worden ingevuld in de klasssieke vrije markt- economie. En 2. kan - in analogie met 1. en van de klassieke Schotse denkers als Adam Smith, David Hume en J.S. Mill - ook alleen maar uit een vrij ondernemerschapsklimaat ontstaan, en kan dus niet utopisch worden gegenereerd door de staat.

Röpke wist evenwel dat meer en meer welvaart de menselijke geest gevangen zou nemen in een ideologie dat nog alleen maar de lusten bevredigt, waar natuurlijk gezinsvervreemding ontstaat. En dat was volgens hem niet de bedoeling van een economie. In feite heeft de economie niets te maken met de harmonie van een gezin. Als de economische wetten van vraag en aanbod ook in gezinnen van toepassing zouden zijn, zouden vele gezinnen uiteen vallen. Want vaak zijn deze wetten tussen mensen niet in evenwicht. We bedoelen dan het zogenaamde vraag en het aanbod dat mensen elkaar onderling in huwelijksrelaties zouden aanbieden. Doordat de moderne maatschappij merkwaardig genoeg wel in staat blijkt te zijn deze wetten toe te passen op de relatiesfeer heeft schadelijke effecten. Door een term als “behoeftebevrediging” op het gezinsleven en op het huwelijksleven los te laten, zorgt dit fenomeen voor gezinsverbrokkeling waardoor de hedendaagse maatschappij meer en meer atomisch wordt. Naar analogie van wat Richard Weaver en Robert Nisbet al zeiden.

Besluit en conclusie

Wat nu al wel duidelijk is geworden voor de lezer van dit stuk, is dat wie een uitgebreid economisch programma had verwacht nu wel een beetje teleurgesteld zal zijn. Er bestaat namelijk geen (paleo-)conservatief economisch programma. Het enige waar paleoconservatieven voor staan is een vrije markt, zonder nieuwe systemen, zoals bijvoorbeeld het Keynesianisme, eraan toe te voegen.

Het is waar: op veel punten lijkt de culturele kritiek op de vermarkting van de paleoconservatieven op de economische kritiek van het marxisme. De kritische gedachte van de “vervreemding van arbeid” vind je terug in de werken van Karl Marx, maar is ook te vinden bij de Southern Agrarian-conservatief Richard Weaver in zijn boek Ideas have Consequences. Maar het moge duidelijk zijn dat de aard van deze kritiek vanuit paleoconservatief oogpunt verschilt van die van het marxisme.

De marxisten proberen een nieuw economisch systeem uit te werken om zo de gehele maatschappij tot hun utopisch mensbeeld te schapen. Ze gaan dus, net zoals liberalen, socialisten en fascisten, uit van een economisch systeem om hun maatschappijbeeld te verwezenlijken en om de maatschappij te verbeteren. Conservatieven zoals Weaver geloven in de werking van de vrije markt en weten dat een utopie nooit haalbaar is en dat morele en culturele problemen zeker niet via een economisch systeem kunnen worden opgelost. Want iemand als Richard Weaver heeft, net als Wilhelm Röpke, niet alleen kritiek op de werking van de vrije markt, maar ook op de vermarkting - en levert dus een culturele kritiek.

Daarmee komen we weer op de tegenstelling neoconservatisme versus paleoconservatisme. Wat zijn de economische verschilen tussen neo- en traditionele conservatieven?

Neoconservatieven gaan, net zoals alle andere verlichtingsutopisten, uit van een economisch programma gecombineerd met interventionisme om de gehele wereld en maatschappij te herschapen en verbeteren. Zij steunen, net zoals traditionele conservatieven de vrije markt. Maar in tegenstelling tot de paleoconservatieven zien zij hier een middel tot verbetering en verandering van de samenleving in plaats van een fenomeen dat inherent is aan een gezonde zichzelf regulerende samenleving waar een staat vanaf moet blijven. Dus ook hier weer zijn neoconservatieven vaak utopische dromers die hun linkse trotskistische roots, of streken, nog lang niet verloren en verleerd zijn.

Bron: Open Orthodoxie